Camera-instellingen

  1. Druk op de knop HOME.
  2. START-scherm verschijnt.
  3. Raak aan.
  4. Raak [SETUP] aan.
  5. Het scherm SETUP Menu verschijnt.
  6. Raak [Camera] aan.
  7. Het camera-instellingenmenu verschijnt.
  8. Stel de verschillende items als volgt in.

[Camera Assignment Settings]

Stel de cameratoewijzing in. Zie Om de camera-toewijzingsinstellingen in te stellen.

[Rear Camera Interruption]

  1. [ON ](Standaard): Toont het beeld van de achteruitzichtcamera wanneer u de versnelling in zijn achteruit (R) zet.
  2. [OFF]: Selecteer dit wanneer geen camera is aangesloten.

[Rear Camera Message] *1

  1. [Always display] (standaard): Toont altijd het waarschuwingsbericht op het onderbrekingsscherm van de achteruitrijcamera.
  2. [Clear after 5 seconds]: Toont het waarschuwingsbericht ongeveer 5 seconden op het onderbrekingsscherm van de achteruitrijcamera.

[Rear Camera for Car interface]

  1. [ON]: Selecteer wanneer u een externe systeemunit hebt aangesloten. Zowel knoppen als titels worden niet weergegeven.
  2. [OFF ](Standaard): Selecteer wanneer u een achteruitrijcamera hebt aangesloten.

[Rear Camera Settings] *2

Past de CMOS-3xx-reeks aan met ID 1 („Rear Camera”) ingesteld. Zie voor details de instructiehandleiding van uw camera.

[Parking Guidelines]

U kunt parkeerrichtlijnen weergeven om gemakkelijker parkeren in te schakelen wanneer u de versnelling om de achteruit-positie (R) zet.

De standaardinstelling is „ON” (aan).

[Guidelines SETUP]

Als u [ON] selecteert voor [Parking Guidelines], kan u de parkeerrichtlijnen aanpassen. Zie Aanpassen van de parkeerrichtlijnen.

[Front Camera Settings] *3

Past de CMOS-3xx-reeks aan met ID 2 („Front Camera”) ingesteld. Zie voor details de instructiehandleiding van uw camera.

[Front Camera Interruption]*4

  1. [10 sec]/ [15 sec] (Standaard)/ [20 sec]: Het camerascherm aan de voorkant wordt weergegeven wanneer u de versnelling terugbrengt vanuit de achteruit (R) -positie.
  2. [OFF]: Annuleer.

 

  1. Om de functie te gebruiken, moet u [Rear Camera Interruption] instellen op [ON].
  2. Als de CMOS-3xx-serie op dit toestel is aangesloten.
  3. Om de functie te gebruiken, is het noodzakelijk om de CMOS-3xx-serie te verbinden en om [Camera Assignment Settings] in te stellen op [Front]. Om de camera-toewijzingsinstellingen in te stellen
  4. Om de functie te gebruiken, is het noodzakelijk om [Rear Camera Interruption] op [ON] in te stellen, en [Rear Camera for Car interface] op [OFF] in te stellen, alsmede [Camera Assignment Settings] op [Front] in te stellen. Om de camera-toewijzingsinstellingen in te stellen